Mooier dan voorheen

Of het nu schaken is of medicijnen of muziek, Joden hebben altijd een grote bijdrage geleverd aan financiën, handel, nijverheid, kunsten en wetenschappen. De beeldende kunst is echter een uitzondering. Nu zijn er natuurlijk wel Joodse kunstenaars, en die waren er honderd jaar geleden ook al, maar de activiteiten van Jozef Israëls, Max Liebermann, Pissarro, Soutine, Chagall en een hele stoet anderen, zijn op een schaal van 5770 slechts een recent fenomeen. De Italiaanse Renaissance, wat verder terug op deze schaal, was een geheel gojse aangelegenheid. 

Nu is dit laatste niet helemaal waar. Volgens kunsthistorica Vivian Mann, van het Jewish Museum in New York, blijkt uit nadere bestudering van rabbinale responsa, dat er in die tijd wel degelijk Joden als schilders werkzaam waren. Er zijn zelfs enkele kunstenaars bij name bekend, zoals Moses da Castelazzo (gest. 1527), maar daar staat tegenover dat er, zover bekend, geen werk van hem over is, noch van andere Joodse kunstenaars.

Nu is de kunstgeschiedenis niet de optelsom van het werk van individuele kunstenaars. Ook anderen, die zelf nog geen poppetje konden tekenen, hebben een positieve bijdrage geleverd, door opdrachten te verstrekken en de rekening te betalen – of een negatieve, zoals de monnik Savonarola, die kans zag om in het Florence van de Renaissance kunstwerken bij karrevracht op de brandstapel te krijgen. Zo heeft ook een Jood uit Mantua, Daniele da Norsa, zijn eigen bescheiden stempel op de Renaissance gezet, door de kosten te dragen van één belangrijk schilderij, en zich te laten portretteren in een ander. Tevens was hij, en passant, indirect verantwoordelijk voor de oprichting van een klein kerkgebouw, dat thans een monument is. Maar zijn eerste bijdrage aan de kunstgeschiedenis was het verwoesten van een muurschildering. 

In 1493 kocht Daniele een huis in Mantua dat aan de buitenzijde werd gesierd door een schildering van Maria met het bekende kind, geflankeerd door Roomse heiligen. Nu was dit een voorstelling die vloekte met de mezoeze aan de deurpost, maar dat was niet de reden die Daniele de plaatselijke bisschop gaf, toen hij deze verzocht het kunstwerk te mogen verwijderen. Hij vreesde, zo zei hij, dat als iemand de muurschildering zou besmeuren, hij dan de schuld van een dergelijke blasfemie zou krijgen. Het kostte wat geld, maar Daniele kreeg de verlangde toestemming, en daarmee leek de zaak keurig geregeld.

Helaas had hij de aandacht gericht op zichzelf en op zijn lege buitenmuur. Toen aan de vooravond van Hemelvaartsdag 1495 een processie Danieles huis passeerde, werd de menigte onaangenaam verrast door een nieuwe, niet zo mooie tekening van heiligenfiguren, vergezeld van onwelvoeglijke verzen. De deelnemers aan de processie bestormden het huis, en alleen de tussenkomst van de magistraat voorkwam volledige verwoesting daarvan.

Dit was risjes waar Daniele zich ernstig zorgen over maakte en hij vroeg in een brief aan de hertog van Mantua, Francesco II Gozaga, om diens bescherming. De hertog had op dat moment iets anders aan zijn kop. Hij voerde het bevel over een militaire campagne van een coalitie van Italiaanse staten tegen het Franse leger onder aanvoering van Karel VIII, die op zijn beurt was gekomen om het Koninkrijk van Napels te bestrijden (en om een nieuwe ziekte te verspreiden: de syfilis alias Franse ziekte). Op 6 juli 1495 kwam het tot een veldslag bij Fornovo. Gonzaga won, althans, hij werd niet verslagen (en het Franse leger, al op de terugtocht, vervolgde zijn weg naar Frankrijk), hetgeen hij meende te danken aan hebben aan Maria, die hij in precair moment had aangeroepen. Daar moest iets tegenover staan. In eerste instantie gaf de hertog, door zijn eigen brief aan diens bestaan herinnerd, Daniele opdracht de verwijderde muurschildering, waarop Maria immers was afgebeeld, te herstellen, mooier dan voorheen. 

Een monnik aan het hof van Gonzaga, een zekere Girolamo Redini, kwam met een beter plan: waarom niet het huis van de Jood afgebroken om op dezelfde plaats een kerk op te richten, gewijd aan Maria? Mooier nog: het nieuwe kerkgebouw zou een passende entourage moeten vormen voor een door niemand minder dan Andrea Mantegna te schilderen, schitterend altaarstuk, net als de kerk zelf gewijd aan S. Maria della Vittoria (Maria van de Overwinning), de kosten te dragen door Daniele da Norsa. Gonzaga vond het een goed plan, waarbij het hielp dat hij intussen door zichzelf en door anderen was wijsgemaakt dat hij bij Fornovo een klinkende overwinning had geboekt en persoonlijk, met hulp van Maria, Italië had bevrijd van het Franse juk.

 


Precies één jaar na de slag bij Fornovo werd Mantegnas nieuwe, kolossale (2,85 x 1,68 m) altaarstuk, voorstellende Maria, opnieuw met kind, geflankeerd door heiligen en met een in devotie knielende Gonzaga, in een feestelijke optocht van het atelier van de kunstenaar naar de eveneens nieuwe kerk gedragen. Beide kunstwerken waren verbazingwekkend snel gereed (Mantegna stond bekend als een langzaam schilder), mogelijkerwijs omdat geld geen probleem was. Daniele had de rekening al ver van tevoren en in ruime mate voldaan. Gonzaga had hem daarvoor drie dagen de tijd gegeven; bij in gebreke blijven, zou hij worden opgehangen in de poort van zijn eigen huis – dezelfde poort van waarboven hij de muurschildering had laten verwijderen.

Het was niet ongebruikelijk dat een opdrachtgever zichzelf liet afbeelden op een altaarstuk, zoals in dit geval Gonzaga. Daniele daarentegen komt er niet op voor. Dat is niet zo vanzelfsprekend als het lijkt, want Daniele en zijn vrouw, alsmede zijn zoon Isacco en diens vrouw, zijn wel geportretteerd op een ander, slechts iets later schilderij, van de hand van een niet nader geïdentificeerde epigoon of knecht van Mantegna. Dit schilderij is ook weer een afbeelding van Maria met haar kind. Aan de onderrand, onder de troon waarop zij zit, zien we de afgebeelde leden van de familie Norsa. Het schilderij is een uitbeelding van de over de Joden triomferende Kerk in het algemeen, en van de geschiedenis rond Danieles huis in het bijzonder. Links is het uitgerekend de figuur van Hiëronymus (Girolamo in het Italiaans, net als Redini) die het model van een kerkje aanbiedt aan Maria. Voor wie de boodschap nog ontgaat, maar wel Latijn kent, staat er bovenaan het schilderij het opschrift “Debellata Hebraeorum Temeritate”, zoiets als de brutaliteit der Joden overwonnen.

Het is niet bekend of Daniele voor dit schilderij heeft moeten betalen, maar hij en zijn familieleden hebben er wel – niet geheel vrijwillig – voor moeten poseren. Maar dat kon er, nadat Daniele door menigte en heerser was bedreigd, hem een poot was uitgedraaid en zijn huis was afgepakt, ook nog wel bij.

 




De familie Norsa heeft zich overigens niet laten verdrijven. Zelfs heden ten dage wonen er nog Norsa’s in Mantua. Zou het daarom niet juist zijn, als Mantegnas altaarstuk werd teruggegeven aan de familie Norsa? Daniele heeft er tenslotte voor betaald.

Helaas kwamen de Fransen, zo’n 300 jaar na de slag bij Fornovo, terug. Ze bezetten Mantua, namen de S. Maria della Vittoria in gebruik voor militaire doeleinden, en voerden Mantegnas altaarstuk af naar het Louvre, waar het nu nog te zien is. Ook het andere schilderij kan men nog steeds gaan bekijken, al is er hier een probleem.

Er zijn twee hoofdredenen waarom mensen naar Italië reizen: de keuken en de kunst. Joodse mensen kunnen hieraan echter niet helemaal van harte deelnemen: de Italiaanse keuken is chazzertreife en de kunst hangt en staat dikwijls in Roomse kerken – en volgens de halacha (Sjoelchan Aroech, Jore Deah 150:1) is het niet toegestaan deze te betreden. En het schilderij met de portretten van de familie Norsa hangt in de voornaamste kerk van Mantua, de S. Andrea. Nu zijn de Italiaanse kerken wel niet meer wat ze geweest zijn, en overtreft het aantal toeristen meestal ruimschoots het aantal gelovigen (Italianen zijn over het algemeen klokvrij, om ’t zo te zeggen). Maar dan is er altijd nog de kwestie van marit ‘ajin (schijn, valse indruk). Wat moet een toevallig passerende rabbijn wel niet denken als hij ons de S. Andrea zou zien binnengaan. Of de pastoor? Zo meteen krijgt die nog de indruk dat we niet voor de portretten van de Norsa’s komen, maar om ons te laten te overtuigen door het bovenste deel. Chas we’sjaloom!

(2010)

 

Geen opmerkingen: